Madama Butterfly, de zesde opera van Giacomo Puccini, wordt vaak te snel afgedaan als een sentimentele smartlap. Het is echter het werk van een componist op het toppunt van zijn kunnen. Puccini's ongeëvenaarde lyriek en dramatische flair stuwen de geisha Cio-Cio-San, grenzeloos verliefd op de hedonistische Amerikaanse luitenant Pinkerton, naar een ultieme daad van zelfopoffering. Bovendien biedt de opera ook vandaag stof tot nadenken. Puccini besteedde grote zorg aan de muzikale uitwerking van de cultuurclash tussen Oost en West. Daarbij kunnen we echter niet rond de alomtegenwoordige oriëntalistische mythes van de jaren 1900 en Butterfly's complexe ontstaansgeschiedenis. Ook de fatale ontmoeting tussen een totale, maar blinde toewijding en egocentrische genotzucht, gekoppeld aan diepgewortelde genderpatronen, houdt ons meer dan ooit een spiegel voor.