Aan de Nederlandse revolutietijd (1780-1813) schrijven historici grote impact toe. Maar wat merkten de burgers van Haarlem en Groningen eigenlijk van alle veranderen? Betrokken burgers vormden de ruggengraat van de Republiek. Het dagelijks leven draaide voor een groot deel op buurtorganisaties, gilden en schutterijen - en dat waren juist de stedelijke instituties waar zij deel van uitmaakten. In 1796 kondigden de Bataafse revolutionairen het einde van sommige van deze instellingen af en introduceerden zij het staatsburgerschap. Maar was daarmee de rol van de stedelijke burger ook uitgespeeld? Dat komen we te weten als we luisteren naar de stadsbewoners zelf. Aan de hand van de levens van Haarlemmers en Groningers tussen 1747 en 1848 illustreert dit boek het voortbestaan van lokaal burgerschap. Zij komen aan het woord via verzoekschriften, kronieken, gelegenheidsgedichten, vergadernotulen en mondelinge klachten op de burgemeesterskamer. Hoe zag de ideale stedelijke gemeenschap er volgens hen uit? Welke rechten en plichten had een burger in hun ogen? En wat waren de dure plichten van een stadsbestuurder? Voor dit burgerschap putten stadsbewoners met souplesse uit traditionele én revolutionaire idealen en praktijken. Carolien Boender (1989) is historicus. Zij promoveerde aan de Universiteit Leiden. Haar expertise ligt bij stadsgeschiedenis en de politieke en culturele geschiedenis van Nederland in de achttiende en negentiende eeuw.