Een buidelratje met een snuit als een geslepen potlood, bomen die klinken als broedende kippen, bibberende natte spechten: Josephine W. Johnson toont zich in Binneneiland een scherpzinnig chroniqueur van de natuurlijke wereld om haar heen. Samen met haar man koopt ze in de jaren zestig van de vorige eeuw een boerderij in Ohio met maar liefst 15 hectare grond, die ze in samenspraak met een boswachter laat verwilderen. Al snel neemt de natuur het over. Twaalf maanden lang observeert ze het veranderende landschap met de precisie van een bioloog en in de lyrische taal van een dichter. Johnson, die haar naam op zeer jonge leeftijd vestigde als romanschrijver, stond later vooral bekend als natuurschrijver en voorvechter van burgerrechten. In Binneneiland doorspekt ze haar verwondering over de natuur met diepgaande overpeinzingen over nog steeds urgente thema's, zoals raciale ongelijkheid, de zinloosheid van oorlog, verstedelijking en milieuvervuiling.