Samuel leidt een geïsoleerd bestaan als vuurtorenwachter op een klein eiland midden in de oceaan. Al drieëntwintig jaar werkt hij behalve in de vuurtoren ook in zijn moestuin, bakt hij brood en voedert hij zijn kippen. Samuel belichaamt het eiland. Maar dat verandert wanneer hij op een morgen ontdekt dat de zee hem iemand heeft gebracht: eindelijk gezelschap, of een ruw einde aan zijn regelmatige leven? Samuel verzorgt de vluchteling plichtmatig. Als die op krachten komt, voelt Samuel zich al snel bedreigd. Communicatie tussen de twee is nauwelijks mogelijk, de man wordt steeds vrijpostiger en Samuel vreest voor een onvermijdelijke aanvaring. En tegelijk met de aangespoelde zijn ook lang weggestopte herinneringen weer aan de oppervlakte gekomen – herinneringen aan Samuels tijd op het vasteland, waar hij streed voor onafhankelijkheid tegen het regime van een dictatoriale generaal, maar waar hij als verliezer uit de strijd kwam. Voor de eerste keer wordt de vuurtorenwachter gedwongen vragen te stellen over zijn eigen rol in de geschiedenis: Wat betekent ‘land’, en aan wie behoort dat toe? Hoever mag je gaan om ervoor te zorgen dat de plek die van jou is, van jou blijft? Een eiland is een buitengewone parabel over schuld en angst, over vriendschap en afwijzing, over de betekenis van een thuis.