Na jaren in de gevangenis te hebben gezeten, wordt Gus zonder enige uitleg vrijgelaten in een grote stad die hem totaal vreemd is. Gebroken door de jarenlange mishandeling van de gevangenbewaarders moet hij zijn eten bij elkaar scharrelen en slaapt hij in de buitenlucht. Tot een curator van een museum hem redt. Het museum blijkt onlangs een controversiële tentoonstelling te hebben geopend, een perfecte replica van de moerasgebieden tussen de Eufraat en de Tigris: de plek waar Gus voor zijn gevangenschap als dokter heeft gewerkt. Hij woonde daar tussen de gehate en gevreesde moerasmensen, die wel gekoloniseerd, maar nooit overwonnen zijn. Langzaam wordt duidelijk welke omstandigheden hebben geleid tot zijn gevangenschap en waarom zijn relatie met de gewelddadige moerasmensen, aan wie hij zijn leven heeft gewijd, zo gecompliceerd is.
De roman ontrafelt Gus’ tegenstijdige gevoelens voor het sober, prachtige landschap en zijn inwoners – en de consequenties van een gruwelijke misdaad.