Al vanaf de beginjaren van de Sovjet-Unie veranderde het Russische muziekleven. Componisten moesten ineens muziek maken die dienstbaar was aan de nieuwe socialistische staat en die arbeiders en boeren tot grootse prestaties aan zou zetten. In composities overheersten voortaan eenvoudige melodieën, elementen uit de volksmuziek, het geluid van fabrieksmachines en tractoren en vooral de namen Lenin en Stalin. Uitvoerende musici zoals solerende pianisten en violisten speelden de klassieke werken van Beethoven, Mozart en Tsjaikovski, maar moesten wat betreft de composities van tijdgenoten voorzichtig zijn. Verkeerde vriendschappen, familiebanden of Duits-klinkende achternamen konden hen in gevaar brengen. Een enkeling kreeg de kogel voor zijn werk, anderen werden gearresteerd en belandden soms jarenlang in de Goelag. Maar ook daar werkten ze door. Vsevolod Zaderatski schreef zijn belangrijkste composities in een strafkamp op wc-papier en jazz-zanger Vadim Kozin had het in de kampen in het verre Oosten zo naar zijn ‘zin’, dat hij nooit meer naar Moskou terugkeerde. Aan de hand van tien levens, zoals van de pianist Svjatoslav Richter, de componisten Sergej Prokofjev en Moisej Vainberg, de pianiste Maria Joedina en de zangeres Klavdia Sjoelzjenko, probeert Michel Krielaars de muzikale Sovjetwereld tot leven te brengen. Uit alles wat hij op het spoor kwam, blijkt dat de werkelijkheid nog absurder is dan je zou verwachten.