‘Mijn eerste kennismaking met Nederland verliep via het geschreven woord. Ik was een jaar of tien, en op een dag dat ik me verveelde pakte ik een boek uit de grote boekenkast van mijn vader. Het land der wonderen heette het, het boek dat het wonderland genaamd Gollandija tevoorschijn toverde. In dat wonderland schrobden huisvrouwen fanatiek de stoeptegels voor hun huisjes, verslond men met het hoofd in de nek vette haringen op straat, zaten mensen met hun trui aan op het strand, vanwege de wind, die ook de wieken van de molens geen seconde rust gunde.’ Na vijfentwintig jaar in haar tweede vaderland werd het tijd om de balans op te maken, vond Sana Valiulina. In Winterse buien komen de meest uiteenlopende onderwerpen langs. Van het Waterlooplein als een ideale plek voor filosofische beschouwingen, de Nederlandse poëzie als troostrijke thuiskomst, het geheim van het zwarte vierkant van Malevitsj, ontbijten in de koffiebarretjes van Sevilla, een lofzang op de instopstrook en de overpeinzingen over de eerste literaire balling Ovidius, tot de cruciale vraag: ben ik wel geïntegreerd genoeg? Sana Valiulina (Tallinn, 1964) studeerde in Moskou Noorse taal en letterkunde en woont sinds 1989 in Amsterdam. Ze schreef eerder Het kruis (2000), Vanuit nergens met liefde (2002), Didar en Faroek (2006), Honderd jaar gezelligheid (2010) en het bejubelde Kinderen van Brezjnev (2014).