Aan het einde van de zeventiende eeuw doen de Engelse geleerde
Robert Hooke en de Nederlander Antoni van Leeuwenhoek een
ontdekking die de wetenschap voorgoed verandert. Door hun
zelfgemaakte microscopen zien ze dat organismen complexe
verzamelingen zijn van minuscule, opzichzelfstaande systemen.
Ons hele wezen – ons lichaam, onze organen – is samengesteld
uit deze eenheden. Hooke doopt ze ‘cellen’. Deze nieuwe kijk op
het menselijk lichaam leidt de geboorte in van de moderne geneeskunde,
waarbij aandoeningen worden beschouwd als het
samenspel van zich afwijkend gedragende cellen en artsen proberen
die te behandelen door cellen te manipuleren. Zo ontstaat
een nieuwe mens.
In Het lied van de cel neemt Siddhartha Mukherjee ons mee in
de wereld van de cellen en verweeft hij de verhalen van wetenschappers,
artsen en patiënten met zijn eigen ervaringen als arts
en onderzoeker. Net als in zijn twee voorgaande boeken biedt
hij de lezer een panoramische én intieme blik op wat het betekent
om mens te zijn.